Merk jij dat je een bepaalde gedachtegang hebt die steeds weer terugkomt? Of dat je steeds op een bepaalde manier denkt, wat een soort gewoonte voor je is geworden? Deze manieren van denken noem je ook wel ‘denkstijlen’. Wanneer een denkstijl vaak terugkomt, kan deze je ook negatief beïnvloeden. Maar je gedachten kloppen namelijk niet altijd. We noemen deze denkstijlen dan ook wel denkfouten.
Denkstijlen kunnen soms zo automatisch gaan dat je ze niet door hebt. Wanneer je erop gaat letten, of vragen stelt over je gedachten, kun je je er wel bewust van worden. En dat is de eerste stap! Je gaat denkstijlen herkennen bij jezelf en kunt vervolgens voorkomen dat je wordt meegenomen in je negatieve gedachte of negatieve spiraal.
Er zijn heel veel verschillende soorten denkstijlen. Sommigen komen wat vaker voor dan anderen, maar hieronder vind je de bekendste. Herken je er een aantal bij jezelf?
Denkstijl | ||
Filteren | Je richt je vooral op het negatieve. Neutrale of positieve gebeurtenissen vallen je minder op of je ziet ze als negatief. | – Ik heb boodschappen voor mijn moeder gedaan, maar ik ben 1 ding vergeten. Wat ben ik stom!
– Ik heb voor mijn toets een voldoende gehaald, maar ik wist de makkelijkste vraag niet eens. Wat ben ik dom! |
Rampdenken | Je overdrijft de gevolgen. Je ziet situaties als rampzalig, verschrikkelijk of niet te verdragen. | – Als ik niet snel iets van haar hoor, dan weet ik zeker dat ze is verongelukt.
– Die presentatie gaat vast mis bij mij en dan ontslaan ze me direct. |
Alles-of-niets denken | Je beoordeelt je situaties in extremen of uitersten. iets gebeurt bijvoorbeeld óf ‘nooit’ of juist ‘altijd’. Iets is óf helemaal goed, of juist helemaal slecht. Een middenweg zie je niet. | – Als ik geen perfecte ouder ben, dan ben ik een compleet waardeloos persoon.
– Als ik niet 8 uur slaap, dan ben ik de hele dag volledig uitgeschakeld. – Als ik dit al niet kan, dan kan ik helemaal niets. |
Persoonlijk opvatten | Als je iets persoonlijk opvat, denk je dat alles wat mensen doen of zeggen met jou te maken heeft. Je legt alle verantwoordelijkheid en schuld van vervelende dingen bij jezelf. | – Hij is vast chagrijnig omdat ik geen boodschappen heb gedaan. – Als op een feestje mensen naar me kijken dan denk ik ‘er is iets mis met mij’. – Zij deed kattig tegen mij omdat ik iets fout had gedaan. |
Gedachten lezen | Je denkt dat je weet wat iemand anders denkt. Je vult zelf voor anderen in wat ze van je vinden. | – Ze kijkt me aan. Zie je wel, ze vindt mij saai. – Als ik haar vraag om rekening met mij te houden, weet ik zeker dat ze boos wordt. – Zij denkt dat ik hier niets vanaf weet. |
Moet-denken | Als je de denkstijl moet-denken gebruikt heb je regels en normen waaraan jij en anderen moeten voldoen. Als jij of anderen zich hier niet aan houden, vind je dat verschrikkelijk. | – Je hoort klaar te staan voor een ander. Als ik haar niet help dan ben ik een slechte vriendin. – Het is verschrikkelijk dat ik een fout heb gemaakt. Ik zou het altijd goed moeten doen. |
Emotioneel denken | Je gebruikt je gevoel als bewijs of je gedachte klopt. | – Ik voel dat ik het niet kan, dus het gaat me niet lukken.
– Ik voel me bang, dus dit is gevaarlijk! |
Overgeneraliseren | Je trekt een algemene conclusie op basis van één of enkele ervaringen. Overgeneralisatie kan ervoor zorgen dat je jezelf of een ander in een hokje plaatst. | – Ik heb een onvoldoende gehaald. Ik kan nu net zo goed stoppen met school!
– Ik heb ook altijd pech! – Hij vergat de verjaardag van een vriend, wat een slechte vriend is hij zeg. |
Toekomst voorspellen | Je denkt van te voren al te weten wat er gaat gebeuren. | – Ik heb een pakketje besteld, maar je zult precies zien dat het binnenkomt wanneer ik er niet ben.
– Wanneer ik eerder van huis weg ga, zal je precies zien dat er ineens file staat. |
Meten met twee maten | Je bent kritischer op jezelf dan op anderen. | – Als anderen hun emoties tonen, is dat goed. Als ik dat doe, is dat een teken van zwakte.
– Anderen mogen best foutjes maken, maar ik moet alles goed doen. |
Vergroten en verkleinen | Je maakt iets groter dan het is of maakt het juist ten onrechte kleiner. | – Ik heb een goed cijfer voor een toets gehaald, maar hij was erg makkelijk dus dat telt niet. |
Uitsluiten van het positieve | Positieve ervaringen tellen niet mee of worden de kop ingedrukt. | – Ik kreeg een compliment dat ik er goed uitzie, maar dat valt best wel mee. |
Had ik maar | Je piekert steeds over situaties uit het verleden, zonder dat je er iets aan hebt. | – Had ik maar niet zo’n gekke opmerking gemaakt.
– Was ik maar eerder van huis vertrokken, dan was ik op tijd geweest. – Had ik maar dingen anders gedaan, dan was mijn relatie nu niet over. |
Overhaaste conclusies trekken | Je kijkt negatief naar bepaalde dingen, terwijl hier eigenlijk geen bewijs voor is om je conclusie te ondersteunen. | – Iemand reageert zonder glimlach op je leuke opmerking. Hij mag mij blijkbaar niet.
– Iemand negeert je berichtje op WhatsApp. Ik ben het blijkbaar niet waard om op te reageren. |
Stickers plakken | Je geeft een negatief oordeel over jezelf, zonder te bedenken of dit wel echt klopt. | – Ik wist het antwoord op zijn vraag niet. Wat ben ik een loser.
– Ik was vandaag een paar minuten te laat op werk. Wat ben ik een slechte werknemer. |
Oude koeien uit de sloot halen | Je haalt situaties uit het verleden op. | – Ik heb weer lekker pech. Vandaag was ik te laat, 2 weken geleden vergat ik een belangrijke vergadering en vorige maand was ik een dag ziek! |
Filteren | Uitleg | Je richt je vooral op het negatieve. Neutrale of positieve gebeurtenissen vallen je minder op of je ziet ze als negatief. | Voorbeelden | – Ik heb boodschappen voor mijn moeder gedaan, maar ik ben 1 ding vergeten. Wat ben ik stom!
– Ik heb voor mijn toets een voldoende gehaald, maar ik wist de makkelijkste vraag niet eens. Wat ben ik dom! |
Rampdenken | Uitleg | Je overdrijft de gevolgen. Je ziet situaties als rampzalig, verschrikkelijk of niet te verdragen. | Voorbeelden | – Als ik niet snel iets van haar hoor, dan weet ik zeker dat ze is verongelukt.
– Die presentatie gaat vast mis bij mij en dan ontslaan ze me direct. |
Alles-of-niets denken | Uitleg | Je beoordeelt je situaties in extremen of uitersten. iets gebeurt bijvoorbeeld óf ‘nooit’ of juist ‘altijd’. Iets is óf helemaal goed, of juist helemaal slecht. Een middenweg zie je niet. | Voorbeelden | – Als ik geen perfecte ouder ben, dan ben ik een compleet waardeloos persoon.
– Als ik niet 8 uur slaap, dan ben ik de hele dag volledig uitgeschakeld. – Als ik dit al niet kan, dan kan ik helemaal niets. |
Persoonlijk opvatten | Uitleg | Als je iets persoonlijk opvat, denk je dat alles wat mensen doen of zeggen met jou te maken heeft. Je legt alle verantwoordelijkheid en schuld van vervelende dingen bij jezelf. | Voorbeelden | – Hij is vast chagrijnig omdat ik geen boodschappen heb gedaan. – Als op een feestje mensen naar me kijken dan denk ik ‘er is iets mis met mij’. – Zij deed kattig tegen mij omdat ik iets fout had gedaan. |
Gedachten lezen | Uitleg | Je denkt dat je weet wat iemand anders denkt. Je vult zelf voor anderen in wat ze van je vinden. | Voorbeelden | – Ze kijkt me aan. Zie je wel, ze vindt mij saai. – Als ik haar vraag om rekening met mij te houden, weet ik zeker dat ze boos wordt. – Zij denkt dat ik hier niets vanaf weet. |
Moet-denken | Uitleg | Als je de denkstijl moet-denken gebruikt heb je regels en normen waaraan jij en anderen moeten voldoen. Als jij of anderen zich hier niet aan houden, vind je dat verschrikkelijk. | Voorbeelden | – Je hoort klaar te staan voor een ander. Als ik haar niet help dan ben ik een slechte vriendin. – Het is verschrikkelijk dat ik een fout heb gemaakt. Ik zou het altijd goed moeten doen. |
Emotioneel denken | Uitleg | Je gebruikt je gevoel als bewijs of je gedachte klopt. | Voorbeelden | – Ik voel dat ik het niet kan, dus het gaat me niet lukken.
– Ik voel me bang, dus dit is gevaarlijk! |
Overgeneraliseren | Uitleg | Je trekt een algemene conclusie op basis van één of enkele ervaringen. Overgeneralisatie kan ervoor zorgen dat je jezelf of een ander in een hokje plaatst. | Voorbeelden | – Ik heb een onvoldoende gehaald. Ik kan nu net zo goed stoppen met school!
– Ik heb ook altijd pech! – Hij vergat de verjaardag van een vriend, wat een slechte vriend is hij zeg. |
Toekomst voorspellen | Uitleg | Je denkt van te voren al te weten wat er gaat gebeuren. | Voorbeelden | – Ik heb een pakketje besteld, maar je zult precies zien dat het binnenkomt wanneer ik er niet ben.
– Wanneer ik eerder van huis weg ga, zal je precies zien dat er ineens file staat. |
Meten met twee maten | Uitleg | Je bent kritischer op jezelf dan op anderen. | Voorbeelden | – Als anderen hun emoties tonen, is dat goed. Als ik dat doe, is dat een teken van zwakte.
– Anderen mogen best foutjes maken, maar ik moet alles goed doen. |
Vergroten en verkleinen | Uitleg | Je maakt iets groter dan het is of maakt het juist ten onrechte kleiner. | Voorbeelden | – Ik heb een goed cijfer voor een toets gehaald, maar hij was erg makkelijk dus dat telt niet. |
Uitsluiten van het positieve | Uitleg | Positieve ervaringen tellen niet mee of worden de kop ingedrukt. | Voorbeelden | – Ik kreeg een compliment dat ik er goed uitzie, maar dat valt best wel mee. |
Had ik maar | Uitleg | Je piekert steeds over situaties uit het verleden, zonder dat je er iets aan hebt. | Voorbeelden | – Had ik maar niet zo’n gekke opmerking gemaakt.
– Was ik maar eerder van huis vertrokken, dan had ik op tijd geweest. – Had ik maar dingen anders gedaan, dan was mijn relatie nu niet over. |
Overhaaste conclusies trekken | Uitleg | Je kijkt negatief naar bepaalde dingen, terwijl hier eigenlijk geen bewijs voor is om je conclusie te ondersteunen. | Voorbeelden | – Iemand reageert zonder glimlach op je leuke opmerking. Hij mag mij blijkbaar niet.
– Iemand negeert je berichtje op WhatsApp. Ik ben het blijkbaar niet waard om op te reageren. |
Stickers plakken | Uitleg | Je geeft een negatief oordeel over jezelf, zonder te bedenken of dit wel echt klopt. | Voorbeelden | – Ik wist het antwoord op zijn vraag niet. Wat ben ik een loser.
– Ik was vandaag een paar minuten te laat op werk. Wat ben ik een slechte werknemer. |
Oude koeien uit de sloot halen | Uitleg | Je haalt situaties uit het verleden op. | Voorbeelden | – Ik heb weer lekker pech. Vandaag was ik te laat, 2 weken geleden vergat ik een belangrijke vergadering en vorige maand was ik een dag ziek! |
Aan de slag
Het kan voorkomen dat je je in alles herkent. Iedereen gebruikt wel eens niet-helpende denkstijlen. Wanneer je merkt dat deze denkstijlen vaak voorkomen en je negatief beïnvloeden, dan is het misschien goed om ermee aan de slag te gaan. Hieronder vind je twee oefeningen.
Oefening 1
Bekijk de denkstijlen nog eens goed en bedenk in welke jij je herkent. Schrijf deze op en noteer daarbij een voorbeeld van een recente situatie uit jouw leven. Wat is het resultaat geweest van jouw denkstijl in die specifieke situatie? Wat zou je een volgende keer tegen jezelf kunnen zeggen als je deze denkstijl herkent? Welke alternatieve meer redelijke gedachte zou je daar tegenover kunnen zetten?
Oefening 2
Denkstijlen zijn vaak negatief richting jezelf, als een innerlijke criticus. Met behulp van zelfcompassie kun je deze innerlijke criticus gaan leren tegenspreken en zo de negatieve gedachten doorbreken. Wat zou je bijvoorbeeld tegen een vriend of vriendin zeggen in dezelfde situatie? Vast niet dat hij of zij dom is, niks kan of alles altijd goed moet doen. Hier kun je meer lezen en leren over het toepassen van zelfcompassie.
Bronnen: